Ik lag behoorlijk ziek in bed. Mijn vader kwam binnen met een autoped. Ik kon nauwelijks staan van de koorts, maar ik moest en zou een rondje ermee rijden, zo verschrikkelijk blij was ik. Waarschijnlijk wilde hij me opbeuren, omdat ik zo zielig was.
Mijn moeder herinner ik me als iemand die altijd voor iedereen klaarstond. Ik zie haar nog zitten op een kleed aan het Noord-Hollands kanaal, in haar bustehouder. Mijn vader en ik gingen zwemmen, of hij zat te vissen en ik rommelde wat met stokjes of zo. Mijn moeder zat te breien, of smeerde een boterham. We kregen met water aangelengde limonade. We gingen er op de fiets naar toe.